Gewonnen maar toch in hoger beroep?

Nee, zult u denken. Bij winst van een procedure kan de winnaar toch niet in hoger beroep gaan? Dat is een misvatting. Dat blijkt uit een uitspraak van 13 mei 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:683).

Een bestuurder van een stichting vroeg de rechtbank Den Haag in november 2017 om de voorzitter van de stichting te ontslaan. De rechtbank wees het verzoek op 3 mei 2018 af omdat de voorzitter al ontslagen zou zijn. Beide partijen hebben in dat oordeel van de rechtbank berust.

De voorzitter verzocht bij dagvaarding van 26 januari 2018 (in een andere procedure bij de rechtbank Den Haag tegen de stichting en de overgebleven bestuurder) om voor recht te verklaren dat het besluit tot zijn ontslag niet rechtsgeldig dan wel nietig was, dan wel vernietigd zou worden. De rechtbank oordeelde bij vonnis van 19 juni 2019 dat aan het eerdere oordeel van de rechtbank over het ontslag van de voorzitter gezag van gewijsde toekomt. Gezag van gewijsde betekent volgens artikel 236 lid 1 Rechtsvordering dat “Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.”

Kracht van gewijsde wil zeggen dat er geen rechtsmiddelen meer tegen de beslissing openstaan, het vonnis of de beschikking moet dus onaantastbaar zijn geworden. Doelstelling van het gezag van gewijsde is het voorkomen van tegenstrijdige rechterlijke beslissingen doordat de latere rechter niet opnieuw over een reeds beslist geschilpunt oordeelt.

Natuurlijk is evident dat de voorzitter van mening was, dat zijn ontslag niet rechtsgeldig was dan wel niet in stand diende te blijven. Hij diende immers juist om die reden op 26 januari 2018 een dagvaarding in. Maar door te berusten in de eerdere oordeel, kreeg dat oordeel inclusief de overweging dat het ontslag van de voorzitter rechtsgeldig was, gezag van gewijsde.

Opvallend is verder dat de eerste procedure tussen de twee bestuurders werd gevoerd en de latere procedure tegen de overblijvende bestuurder en de stichting. Omdat de belangen van de stichting gelijk te stellen zouden zijn met de belangen van de overblijvende bestuurder, raakte het eerdere oordeel mede de rechtsverhouding tussen de voorzitter en de stichting en daarmee de rechten en belangen van de stichting.

In cassatie is nog betoogd dat een procespartij die geheel in het gelijk is gesteld in het dictum van een uitspraak, niet voldoende belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel tegen dat oordeel. De Hoge Raad volgt die redenering niet. Juist het gezag van gewijsde brengt met zich mee dat een procespartij voldoende belang kan hebben bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een uitspraak, ook al strekt het dictum volledig in het voordeel van die procespartij.

Gepubliceerd op: 25 mei 2022 in Procesrecht
Vragen?
Neem contact op met Olivier (O.R.) baron van Hardenbroek van Ammerstol
Gewonnen maar toch in hoger beroep?
Delen: