Wie moet stellen, moet bewijzen. Of niet?
De hoofdregel van artikel 150 Rv luidt als volgt: “De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.”
Naast de bijzondere regels en de met grote terughoudendheid toe te passen andere verdeling van de bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid, kan ook de mogelijkheid om toegang tot informatie te krijgen, de rechter tot een afwijkende verdeling van de bewijslast brengen.
In een arrest van 8 juli 2022 (1) herhaalde de Hoge Raad, dat niet van de eiseres kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van de gedaagde partij om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij eiseres aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling.
Tussen partijen was in geschil of eiseres recht had op een succesfee over gerealiseerde subsidies, kortingen en/of besparingen. Eiseres stelde voor een bedrag van € 216.813,= aan kostenbesparingen te hebben gerealiseerd en factureerde een succesfee van € 59.025,43. Gedaagde weigerde te betalen en eiseres startte een procedure. In eerste aanleg en in hoger beroep verloor zij. In hoger beroep was dat omdat zij niet had aangetoond welke kostenbesparingen zij had gerealiseerd.
Dat oordeel sneuvelde bij de Hoge Raad. Het inzicht in de gerealiseerde besparingen blijkt uit fiscale gegevens die slechts aan de gedaagde kenbaar worden gemaakt. Onder die omstandigheden is het niet aan eiseres om die gegevens in het kader van haar bewijslevering aan te dragen, maar aan de gedaagde om die gegevens als onderdeel van haar (te motiveren) verweer in het geding te brengen.
(1) HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6106, rov. 4.2.2